Bij Heleen (14) is het altijd hommeles thuis. Geldproblemen, ruzie tussen haar ouders en zelf ondervindt ze soms hinder in sociale interacties door haar autismespectrumstoornis. De laatste tijd gaat het op school ook steeds minder lekker. Aleem (15) uit dezelfde klas zet graag de boel op stelten, stond laatst pontificaal te blowen op het schoolplein en gaat veel om met oudere jongens uit zijn buurt. Deze 2 leerlingen bestaan niet echt, maar met soortgelijke zorgen om kinderen krijgt het voortgezet (speciaal) onderwijs regelmatig te maken. Met het invoeren van de Wet passend onderwijs is de bedoeling dat leerlingen met problemen zich binnen het reguliere onderwijs zo goed mogelijk kunnen ontwikkelen. Daarnaast wil de jeugdhulpverlening graag kinderen in hun eigen omgeving, zo snel en zo licht mogelijk hulp bieden – zoals de Jeugdwet voorschrijft.
‘Jeugdhulpverleners en onderwijsprofessionals willen graag samenwerken’, vertelt Jantien Gerdes. ‘Maar het blijkt in de praktijk verdraaid lastig, omdat ze elkaars taal niet begrijpen.’ Gerdes spreekt uit ervaring, want ze is zelf docent op Scholengemeenschap Lelystad. Voor haar een reden om als zogeheten buitenpromovendus uit te zoeken waaróm samenwerking minder eenvoudig is dan het lijkt. En wat scholen en jeugdhulporganisaties daaraan kunnen doen.
‘Theoretisch is al veel bekend over werkzame factoren voor de samenwerking tussen school en jeugdhulpverlening. Zo helpt het als jongeren, ouders en docenten nabijheid ervaren, vertrouwen voelen in elkaar en kennis willen delen. Maar wat houden die begrippen echt in?’ Ze geeft als voorbeeld dat nabijheid niet automatisch wordt gevoeld als professionals en jongeren in hetzelfde pand zijn. ‘Inhoudelijke nabijheid, elkaar begrijpen, is next level. Persoonlijke nabijheid ervaren is nog weer een treetje hoger: een (professionele) klik voelen helpt samenwerking soepeler verlopen.’
Pas als je in kaart hebt hoe de samenwerking nu is, kun je eraan werken. Het helpt als je elkaars processen begrijpt
Bij samenwerking spelen verschillende aspecten een rol. Gerdes bracht binnen die aspecten niveaus aan waarin sprake kan zijn van samenwerking. Daarbij hielpen interviews met ouders, jongeren en docenten. Ze deed dat voor de aspecten vertrouwen, kennis delen, nabijheid, leren, identiteit, proactief handelen en beschikbaarheid. Ze ontdekte 3 niveaus binnen elk aspect: collaboratie, coördinatie en coöperatie. De laatste is de minst vergaande vorm van interdisciplinaire samenwerking, collaboratie een echt integrale manier. Gerdes: ‘Zo kun je bij het aspect identiteit denken in wij-zij, zoals onderwijs versus hulpverlening – dan coöpereer je. Of je kunt denken aan een alliantie – dat vergt coördinatie. Als je denkt in termen van ‘wij’ – samen ben je verantwoordelijk en spreek je met één stem – dan is er sprake van collaboratie.’
Dezelfde niveaus kun je onderscheiden bij kennis delen, vervolgt ze. Is het een kwestie van ‘over de schutting kieperen’ (transfer), dan zit je op coöperatie-niveau. Maak je de vertaalslag van kennis naar wat het betekent voor de ander, dan zit je aan de coördinatiekant. Gerdes: ‘Als je echt kennis deelt, leer je van elkaar en vindt aan beide zijden transformatie plaats – en daarmee ben je op het collaboratieniveau beland. Daar begint échte samenwerking.’
Naast literatuuronderzoek en interview met professionals, sprak ze ook ouders en leerlingen van de Thorbecke Scholengemeenschap te Zwolle, het Almere College in Dronten en Scholengemeenschap Lelystad. ‘Ik wilde weten wat zíj goede begeleiding vinden. Hun bevindingen verwerkte ik ook mijn onderzoek, want dat leverde waardevolle inzichten over samenwerking tussen jeugdhulp en onderwijs vanuit hun perspectief.’
Het analytisch raamwerk met de 3 niveaus helpt onderwijs- en jeugdhulpinstellingen in kaart brengen waar ze staan in de samenwerking.
Heb je dat helder voor ogen, dan weet je ook waaraan je kunt en wilt werken. Het invullen van het raamwerk leidt namelijk tot aanbevelingen om de samenwerking te verbeteren op punten waar het minder goed gaat. Als organisatie, maar ook als professional. Gerdes: ‘Als een docent merkt dat een jeugdhulpcollega niet meteen in actie komt, terwijl hij dat wel verwacht, is het goed om een gesprek daarover aan te gaan. Wat verstaat de docent onder proactief handelen? Hoe kijkt de jeugdhulpverlener daar tegenaan? Het helpt al een stuk als je elkaars processen beter begrijpt.’
Organisaties kunnen kijken hoe zij samenwerking kunnen bevorderen voor de aspecten waarop ze minder goed scoren, aldus Gerdes. Zoek samenwerking bij casussen, stel als orthopedagoog bijvoorbeeld een plan voor een leerling op, samen met het docententeam. Zorg in je organisatie(s) voor een cultuur waarin alle professionals dat belangrijk vinden.’ Per se efficiënt of snel is intensieve samenwerking niet, erkent Gerdes. ‘Maar wel duurzaam en effectief.’ Zo zou samenwerking voor Heleen en Aleem uit het begin van dit artikel kunnen voorkomen dat zij afglijden. Als onderwijs en jeugdhulp deze jongeren gezamenlijk in de smiezen houden en weten wie wat doet, is die kans een stuk kleiner.
Intussen schrijft Gerdes hard aan haar promotie, tussen haar dagelijkse werkzaamheden als docent door. In 2021 is het zo ver. Dan heeft haar samenwerking met 3 verschillende scholen, hulpinstanties, ouders en jongeren geleid tot een praktisch bruikbaar en theoretisch goed onderbouwd analytisch raamwerk. En dat allemaal door… samenwerking.
De AWTJ (Academische Werkplaats Transformatie Jeugd) Samen op School wil samenwerking tussen gezin, school en jeugdhulp in Flevoland en IJsselland bevorderen. Zo startten twee promotieonderzoeken. Jantien Gerdes onderzocht als buitenpromovendus werkwijzen om samenwerking tussen onderwijs, jeugdhulp, ouders en kinderen te verbeteren. Sharon Stellaard van jeugdhulpinstelling Vitree deed onderzoek naar uitkomsten van beleid op specialistische en jeugdhulpvoorzieningen de afgelopen 50 jaar. Daarnaast deden hogeschoolstudenten van Windesheim en Viaa uit Zwolle kortdurende onderzoeken aan de hand van praktijkvragen uit basis- en voortgezet onderwijs en jeugdhulpverlening. Verder zijn leergemeenschappen ontstaan bij de verschillende onderwijsinstellingen, die bijeenkomsten organiseren om kennis en ervaring te delen. Aan de werkplaats nemen jeugd(hulp)instellingen, gemeenten, hogescholen, jongerenraden en scholen voor voortgezet onderwijs deel. Samen op School houdt op als Academische Werkplaats, maar gaat met ZonMw-subsidie door als Regionale Kenniswerkplaats Jeugd (RKJ) IJsselland Samen Normaliseren.